Development for All through education
Launch of the GMR 2013/14
27 februari 2014 | In de Driehoek, Utrecht
Er is een onderwijscrisis aan de gang: miljoenen kinderen krijgen geen of slecht onderwijs en miljoenen volwassenen kunnen niet lezen en schrijven. Daarom moet er actie ondernomen worden. Dat was de boodschap van het seminar Development for All through Education. Het seminar belichtte de kracht van onderwijs in een snel veranderende wereld. De centrale vraag daarbij was hoe NGO’s en andere spelers oplossingen kunnen vinden om een einde te maken aan de onderwijscrisis. Tijdens het seminar werd ook het Global Monitoring Report 2013-2014 gepresenteerd.
Catherine Jere, Global Monitoring Report
GMR 2013/14 Teaching and Learning: achieving quality for all
The 2013/4 Education for All Global Monitoring Report shows why education is pivotal for development in a rapidly changing world. It explains how investing wisely in teachers, and other reforms aimed at strengthening equitable learning, transform the long-term prospects of people and societies.
Ontwikkeling voor Iedereen door onderwijs
“Het goede nieuws is dat onderwijs échte verandering mogelijk maakt, op heel veel fronten. Het slechte nieuws is dat de onderwijsdoelen die de wereldgemeenschap voor 2015 heeft afgesproken ver buiten bereik lijken te blijven.” Zo vatte Jan Lock, voorzitter van de raad van bestuur van Woord en Daad, de twee belangrijkste thema’s van het seminar samen in zijn openingsspeech. Beide thema’s kwamen uitgebreid aan de orde in de presentatie van Catherine Jere over het Global Monitoring Report. De doelen voor 2015 die de wereld zich in 2000 stelde, worden niet gehaald en het GMR rapport spreekt van een onderwijscrisis. Een van de schrijnende aspecten van deze crisis is het gegeven dat vele miljoenen kinderen weinig tot niets leren in de schoolbanken; vaak kunnen ze nauwelijks lezen en schrijven. “Het onderwijssysteem is zo goed als zijn onderwijzers,” stelde Jere. De kwaliteit van het onderwijs en van docenten is vaak slecht, vooral in arme landen. Dat heeft te maken met de opleiding van de docenten, status van het beroep, carrièremogelijkheden en beloning.
Onderwijs kan levens veranderen
Het GMR rapport laat ook zien dat onderwijs de macht heeft om levens te veranderen. Jere gaf een reeks voorbeelden van de positieve effecten van een goede opleiding, variërend van een betere gezondheid voor moeders en kinderen en een sterkere democratie, tot de mogelijkheid om aan armoede te ontsnappen en economische groei . Daarom, stelde ze, verdienen de onderwijsdoelen die voor 2015 zijn vastgesteld alle aandacht. Dat betekent dat ook meer fondsen voor moeten komen, terwijl regeringen in arme landen juist achterblijven in hun bestedingen voor onderwijs. En overheden in de geïndustrialiseerde wereld bestemmen een steeds kleiner deel van hun ontwikkelingsbudget voor onderwijs. Nederland is een voorbeeld van deze trend: in de huidige ontwikkelingsbegroting is onderwijs geen focusgebied meer. In 2007 was Nederland nog de grootste donor op het gebied van basisonderwijs, nu staat het land in de internationale ranglijst op de 11e plaats. Jere: “Onderwijs moet juist een doel op zich zijn, omdat het alle andere ontwikkelingsdoelen kan versterken.” Het GMR rapport roept beleidsmakers, NGO’s en alle andere spelers daarom op om onderwijs met geld, energie, aandacht en tijd bovenaan de agenda te zetten.
Samen innovatieve oplossingen vinden
Oley Dibba Wadda, directeur van Femmes Africa Solidarité, belichtte de rol van regeringen in de onderwijscrisis. Maar eerst ging zij in op het belang van onderwijs voor vrouwen en meisjes, de groep die vaak het minst van onderwijs profiteert. Onderwijs geeft vrouwen en meisjes de kans om zich te ontwikkelen, maar ook om een sterkere positie in hun gemeenschap verwerven. “De wereldbevolking bestaat voor de helft uit vrouwen. Dat maakt onderwijs niet alleen tot een morele kwestie, maar ook tot een uiterst belangrijke economische kwestie.”
Dibba Wadda: “Het is teleurstellend dat zo veel regeringen andere prioriteiten hebben dan onderwijs. En het is ook onbegrijpelijk: hoe kan een politicus die vader, moeder, oom, tante is, onderwijs níet op de eerste plaats zetten!” Ze stelde dat sommige overheden misschien denken dat ze genoeg hebben gedaan door onderwijs in hun land gratis en verplicht te maken of door speciale onderwijsprogramma’s voor meisjes in te stellen. Maar: “We zijn nog lang niet klaar.” Er is een blijvende rol weggelegd voor regeringen, maar ook voor NGO’s. Dibba Wadda: “We moeten in solidariteit samenwerken, samen innovatieve oplossingen vinden, obstakels veranderen in kansen.”
Een van die obstakels is het weinig consistente beleid van de politiek, iets dat wordt gevoed door het verlangen om snel resultaat te zien. Het ene moment is bijvoorbeeld onderwijs voor meisjes prioriteit, het andere moment gaat het om heel iets anders. Dibba Wadda: “Maar er zijn geen snelle oplossingen als het om onderwijs gaan. We kunnen niet verwachten dat we binnen tien jaar een return on investment zien. In onderwijs gaat het immers om langetermijnprocessen. Daarom moeten we resultaten goed documenteren, best practices vastleggen, onderzoek doen. Alleen op die manier kunnen we het beleid veranderen.”
Partnerschap met bedrijven
Maarten de Jongh, programma-manager Community Investment bij ING, vertelde over de rol die bedrijven kunnen spelen bij het realiseren van de onderwijsdoelen. ING ging in 2001 een partnerschap met UNICEF aan onder de naam Kansen voor Kinderen. Sindsdien konden meer dan 800.000 kinderen in verschillende landen via het programma naar school gaan. Het samenwerkingsverband is door de jaren heen van karakter veranderd. Waar het eerst voornamelijk ging om filantropie, is er nu sprake van een gelijkwaardig partnerschap waarvan beide partijen profijt hebben. Zo raken de werknemers van de verschillende internationale vestigingen van ING steeds meer betrokken bij Kansen voor Kinderen. Ze zamelen zelf fondsen in en dragen ook hun eigen kennis bij, bijvoorbeeld door op scholen les te geven.
De Jongh: “Er zijn verschillende manieren waarop bedrijven impact kunnen hebben, namelijk door hun eigen human resources in te zetten, door NGO’s te ondersteunen, door te lobbyen bij de publieke sector, en door samen met andere partijen samenwerkingsverbanden aan te gaan en gezamenlijk actie te ondernemen.”
De Jongh legde uit waarom het belangrijk is voor bedrijven om in onderwijs te investeren: “Het bedrijfsleven heeft talent nodig, en er is nu een gebrek aan talent in de markt. In Europa en Noord-Amerika wordt de beroepsbevolking steeds ouder. Als bedrijven nu niet in andere landen in onderwijs investeren, hebben ze straks geen arbeidskrachten.” Daarnaast zijn er nog andere factoren van belang, zoals het imago van het bedrijf, extern maar ook intern. Mensen werken immers graag voor een bedrijf dat een goede reputatie heeft op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Hoger op de politieke agenda
In de paneldiscussie voegden Hedwig Bruggeman, directeur van AGri-Profocus en Laura Lasance, directeur van CHOICE, zich bij Dibba Wadda en De Jongh. Dagvoorzitter Kirsten van den Hul vroeg het panel of onderwijs hoog genoeg op de politieke agenda staat. Iedereen was het erover eens dat dit niet het geval is. Lasance: “43% van de wereldbevolking is nu onder de 25 en dat percentage zal nog groeien. We moeten investeren in onderwijs, in het belang van onze toekomst.” Dibba Wadda vulde aan: “Als we dat niet doen, hebben we over vijftig jaar heel grote problemen.”
In een discussie over de bijdrage die grote bedrijven kunnen leveren, gaf De Jongh toe dat er vaak sprake is van scepsis bij NGO’s. “De zakenwereld en de non-profit wereld zijn zo verschillend dat het essentieel is om eerst vertrouwen te creëren en de gemeenschappelijke belangen te zoeken.” Maar als eerste stap moeten de NGO’s de urgentie van het onderwijsprobleem aan bedrijven duidelijk maken, voegde hij toe. Lasance sprong hierop in met de ervaring van haar organisatie, die het moeilijk vindt om bedrijven te interesseren voor een partnerschap. Dit heeft te maken met de gevoelige aard van de projecten van CHOICE, maar ook met het feit dat onderwijs niet `sexy’ genoeg is in de ogen van het bedrijfsleven, zoals Dibba Wadda constateerde. Bruggeman vroeg aandacht voor beroepsonderwijs, juist binnen publiek-private partnerschappen. “De ontwikkeling van vaardigheden en talenten is immers ook belangrijk voor bedrijven,” stelde zij en wees erop dat beroepsonderwijs in veel programma’s nog onderbelicht blijft. Beroepsonderwijs kan ook plaatsvinden in een non-formele setting, zoals een winterschool voor jongeren die in de landbouw werken. Bruggeman stelde dat ICT hierin een rol kan spelen, juist door de mogelijkheden die dit biedt voor onderwijs buiten de muren van de gewone school. Innovatieve oplossingen als e- en m-learning zijn hiervan een goed voorbeeld.
Om echt impact te hebben, zouden NGO’s meer samen moeten werken, zei Lasance. “Als we elkaar meer ondersteunen, kunnen we meer bereiken.” Dat kan, stelde ze, door onderwijs ook in andersoortige programma’s te verwerken. Tenslotte benadrukte het panel hoe belangrijk het is om geen groepen te vergeten zoals gehandicapte kinderen, etnische, seksuele of religieuze minderheden. Iedereen heeft immers recht op goed onderwijs.
Verslag: Annette Zeelenberg